Specialisten versus generalisten: beiden vervullen een belangrijke rol binnen organisaties. Maar wie doet het beter op de arbeidsmarkt? Een specialist is iemand die veel weet van weinig. Je bent expert in je vakgebied en je hebt een oplossing voor elk probleem binnen dat terrein. Een generalist is iemand die weinig weet van veel. Je bent breed opgeleid en in staat om een probleem vanuit verschillende invalshoeken te benaderen.
In mijn vakgebied (projectmanagement) zou het handig zijn als je een specialist bent, oftewel makkelijk in een hokje te plaatsen. Een nadeel hiervan is dat je vroeg of laat meer omvattende vraagstukken krijgt voorgelegd, waarvoor kennis nodig is van andere vakgebieden, of die moeten worden benaderd vanuit andere invalshoeken. Als je veel concurrentie op de arbeidsmarkt hebt, moet je je onderscheiden.
Je moet tegenwoordig naadloos aansluiten op een functieomschrijving. Als generalist ben je al snel te algemeen. Grote bedrijven hebben vaak een heel specifiek profiel voor ogen. Dat schaap met vijf poten waar ze naar vragen, lijkt misschien beter aan te sluiten bij een generalist, maar in werkelijkheid gaat het meestal om een specialist met generalistische trekken. Uitzondering zijn kleine bedrijven die maar één persoon in dienst kunnen nemen die verschillende soorten werkzaamheden moet verrichten, en dus een mix aan kennis en vaardigheden nodig heeft. Dan doet de breed opgeleide generalist het vaak beter. De generalistische specialist uiteindelijk is de generalist net zo goed als een specialist. Zijn specialisatie ligt in de breedte en zijn toegevoegde waarde is minstens net zo groot als die van een hoogopgeleide specialist. Juist door die helikopterview kunnen generalisten verbanden tussen verschillende specialisaties herkennen en geeft een generalist sturing aan en heeft zicht op complexe zaken.
De ideale werknemer is daarom de specialist met generalistische kenmerken.